Перевод: с французского на все языки

со всех языков на французский

Со всех языков на:
Французский
С французского на:
Нидерландский

zich verzetten

Толкование Перевод

1 opposer

opposer [oppoozee]

I    (à) 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 tegenoverstellen (ten opzichte van) ⇒ tegenover (elkaar, iets) plaatsen, stellen

2 opzetten (tegen) ⇒ confronteren (met)

3 tegenwerpen (tegen) ⇒ inbrengen (tegen), aanvoeren (tegen)

♦voorbeelden:

1    opposer avantages et désavantages • voor- en nadelen tegen elkaar afwegen

match qui oppose deux équipes • wedstrijd waarin twee teams tegen elkaar uitkomen

opposer de la résistance • niet meegeven

2    conflit qui oppose deux pays • conflict dat twee landen verdeeld houdt

être opposé à • tegen (iets) zijn, het niet eens zijn met

3    opposer un refus à qn. • iemand iets weigeren

opposer une résistance aux ordres • tegen de orders ingaan

II s'opposer (à) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verzetten (tegen) ⇒ ingaan (tegen), zich kanten (tegen)

2 een belemmering vormen (voor)

3 het tegenovergestelde zijn (van) ⇒ staan (tegenover), totaal verschillen (van)

4 staan, liggen, hangen (tegenover)

♦voorbeelden:

1    deux orateurs qui s'opposent • twee sprekers die een confrontatie aangaan

s'opposer à qn. • tegen iemand ingaan

s'opposer à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉 • zich er tegen verzetten dat

v

(à)

1) tegenoverstellen

2) confronteren (met)

3) inbrengen (tegen)

Dictionnaire français-néerlandais > opposer
2 défendre

défendre [deefãdr]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verdedigen ⇒ opkomen voor, pleiten voor, behartigen

2 beschermen ⇒ beveiligen, beschutten

3 verbieden ⇒ weigeren

♦voorbeelden:

1    défendre chèrement sa vie • zijn leven duur verkopen

2    défendre du soleil • tegen de zon beschermen

3    le tabac lui est défendu • hij mag niet roken

〈 onpersoonlijk〉 il est défendu de fumer ici • je mag hier niet roken

défendre sa maison à qn. • iemand de toegang tot zijn huis ontzeggen

  → corps

II se défendre 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verdedigen ⇒ zich verweren, zich verzetten

2 zich wel redden ⇒ zich er wel doorheen slaan

3 〈+ de〉 zich beschermen (tegen)

4 〈+ de〉 zich onthouden (van) ⇒ zich hoeden (voor), weigeren

5 ontkennen ⇒ loochenen

♦voorbeelden:

1    c'est une opinion qui se défend • zo kun je er ook over denken

se défendre contre le sommeil • tegen de slaap vechten

2    elle se défend bien pour son âge • zij mag er nog best zijn

3    se défendre du froid • zich tegen de kou wapenen

4    se défendre tout plaisir • zichzelf elk genoegen ontzeggen

ne pas pouvoir se défendre de 〈+ onbepaalde wijs of zelfstandig naamwoord〉 • het niet kunnen laten te; 〈 iets〉 niet kunnen laten

1. v
1) verdedigen, opkomen (voor)

2) beschermen

3) verbieden
2. se défendre
v

1) zich verdedigen

2) zich wel redden

3) zich beschermen (tegen)

4) zich onthouden (van)

5) ontkennen

Dictionnaire français-néerlandais > défendre
3 braquer

braquer [braakee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 van auto〉 wendbaar zijn

2 〈 van personen〉 draaien

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈+ sur〉 richten (op)

2 〈 van auto〉 draaien ⇒ keren, wenden

3 〈+ contre; iemand〉 ophitsen (tegen) ⇒ opzetten (tegen)

4 〈 argot〉 overvallen

♦voorbeelden:

1    être braqué sur qc. • volledig door iets in beslag genomen zijn

3    être braqué contre qn. • een wrok tegen iemand koesteren, vooringenomen zijn tegen iemand

être braqué contre qc. • vijandig tegenover iets staan

III se braquer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verzetten ⇒ opstuiven, boos worden

1. v
1) richten (op)

2) draaien, keren

3) opzetten (tegen)

4) een gewapende overval uitvoeren (op)

5) wendbaar zijn [auto]
2. se braquer (contre)
v

zich verzetten (tegen)

Dictionnaire français-néerlandais > braquer
4 cabrer

cabrer [kaabree]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈 paarden〉 doen steigeren

2 〈+ contre; iemand〉 aanzetten tot verzet (tegen) ⇒ opzetten (tegen)

3 〈 vliegtuig〉 doen stijgen ⇒ op zijn staart zetten

II se cabrer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 steigeren

2 in opstand komen (tegen) ⇒ zich verzetten

1. v
1) doen steigeren

2) aanzetten tot verzet (tegen)

3) optrekken [vliegtuig]
2. se cabrer
v

1) steigeren

2) zich verzetten (tegen)

Dictionnaire français-néerlandais > cabrer
5 débattre

débattre [deebaatr]

I    (de, sur) 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 debatteren (over) ⇒ een debat houden (over)

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 discussiëren over ⇒ onderhandelen over, bespreken

2 〈 juridisch〉 bepleiten

♦voorbeelden:

1    prix à débattre • nader overeen te komen prijs

III se débattre (contre) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 worstelen (met) ⇒ vechten (tegen), zich verzetten (tegen)

♦voorbeelden:

1    le poisson se débat dans le filet • de vis spartelt in het net

se débattre comme un forcené • uit alle macht tegenspartelen

1. v
1) een debat houden (over)

2) discussiëren (over)

3) bepleiten
2. se débattre
v

1) tegenspartelen

2) zich verzetten (tegen)

Dictionnaire français-néerlandais > débattre
6 lever

lever¹ [ləvee]

〈m.〉

1 (het) opstaan

2 (het) opkomen

3 〈 muziek〉 opslag ⇒ opmaat

4 〈 landmeetkunde〉 opmeting

♦voorbeelden:

2    lever du jour • (het) aanbreken van de dag

¶    lever de rideau • kort toneelstukje vooraf

au lever du rideau • bij het opgaan van het doek

————————

lever² [ləvee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 rijzen 〈 van deeg〉

2 ontkiemen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (op)heffen ⇒ oprichten, optillen

2 opheffen ⇒ een einde maken aan, wegnemen

3 〈 landmeetkunde〉 opmaken ⇒ opmeten

4 〈 leger〉 oproepen ⇒ onder de wapenen roepen

♦voorbeelden:

1    lever un enfant • een kind uit bed halen

lever un fardeau • een last optillen

lever les glaces • de raampjes omhoogdraaien

lever les lettres • de brievenbus lichten

lever le poing • zijn vuist opheffen

lever les yeux, la tête, le visage, le nez • opkijken

2    lever une punition • een straf kwijtschelden

¶    〈 informeel〉 lever une femme • een vrouw versieren

lever des impôts • belastingen heffen

lever un lièvre • een haas opjagen

  → coeur, épaule, masque, oeil, verre

III se lever 〈 wederkerend werkwoord〉

1 opstaan ⇒ gaan staan

2 omhooggaan

3 opkomen 〈 zon, maan enz.〉

4 zich verzetten (tegen) ⇒ in opstand komen (tegen)

5 opsteken 〈 wind〉

♦voorbeelden:

3    le jour se lève • de dag breekt aan

¶    le brouillard se lève • de mist trekt op

  → pied

1. m
1) (het) opstaan

2) (het) opkomen [zon]

3) opslag, opmaat [muziek]

4) opmeting
2. v
1) rijzen [deeg]

2) ont-kiemen

3) opheffen

4) een einde maken (aan)

5) opmeten

6) oproepen
3. se lever
v

1) opstaan, gaan staan

2) omhooggaan

3) opkomen [zon, maan]

4) zich verzetten (tegen)

5) opsteken [wind]

Dictionnaire français-néerlandais > lever
7 regimber

regimber [rəzĵẽbee]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 tegenstribbelen ⇒ zich verzetten, tegenspartelen

2 achteruittrappen 〈 paard〉

II se regimber 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verzetten

Dictionnaire français-néerlandais > regimber
8 méchant

méchant [meesĵã]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉, méchamment [meesĵaamã] 〈 bijwoord〉

1 boos(aardig) ⇒ kwaad(aardig), hard, onaangenaam, gemeen

2 slecht ⇒ waardeloos, erbarmelijk

3 stout ⇒ ondeugend

4 〈alleen bijwoord; informeel〉 vreselijk ⇒ zeer, ontzettend

♦voorbeelden:

1    〈 informeel〉 la bière est méchante sur le vin • bier op wijn geeft venijn

être méchant comme le diable, la gale, un âne rouge • zo vals als een kat zijn

ce n'est pas bien méchant • daar steekt geen kwaad in

〈 informeel〉 faire le méchant • driftig worden, zich verzetten

  → chien

¶    〈 informeel〉 une méchante bagnole • een superwagen

1. m (f - méchante)
boosaardig mens
2. = méchante; méchant
adj

1) kwaadaardig, hard, gemeen

2) slecht, waardeloos

3) stout, ondeugend

Dictionnaire français-néerlandais > méchant
9 protester

protester [prottestee]

〈 werkwoord〉

1 protesteren ⇒ zich verzetten, protest aantekenen

2 〈+ de〉 verklaren ⇒ betuigen, verzekeren

1. v
protesteren
2. protester (de)
v

verklaren

Dictionnaire français-néerlandais > protester
10 rebelle

rebelle [rəbel]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉

1 opstandig ⇒ oproerig, rebellerend

2 weerspannig ⇒ onhandelbaar, rebels

3 〈+ à〉 afkerig (van) ⇒ wars (van), gekant (tegen)

4 niet vatbaar ⇒ immuun

♦voorbeelden:

1    être rebelle à • zich verzetten tegen

un rebelle • opstandeling, oproerling, rebel

2    cheveux rebelles • weerbarstige, stugge haren

3    rebelle au travail • werkschuw

1. m
rebel, opstandeling
2. adj
1) opstandig

2) weerspannig, rebels

3) gekant (tegen)

4) immuun

Dictionnaire français-néerlandais > rebelle
11 résister

résister (à) [reeziestee]

〈 werkwoord〉

1 zich verzetten (tegen) ⇒ weerstand, tegenstand bieden (aan)

2 weerstaan ⇒ niet bezwijken (voor), standhouden

3 bestand zijn (tegen) ⇒ doorstaan, (ver)dragen

♦voorbeelden:

3 résister à l'eau • waterafstotend zijn

résister au feu • vuurvast zijn

résister aux intempéries • weerbestendig zijn

v

1) weerstand bieden (aan)

2) weerstaan

3) bestand zijn (tegen)

Dictionnaire français-néerlandais > résister
12 broncher

broncher [brõsĵee]

〈 werkwoord〉

1 〈 van paard〉 struikelen ⇒ 〈 formeel, + contre〉 struikelen (over) 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ stuiten (op)

2 zich verzetten ⇒ protesteren, morren

Dictionnaire français-néerlandais > broncher
13 faire le méchant

faire le méchant

driftig worden, zich verzetten

→ chien

Dictionnaire français-néerlandais > faire le méchant
14 insurger

insurger (s') (contre) [ẽsuurzĵee]

〈 werkwoord〉

1 in opstand komen (tegen) ⇒ zich verzetten, opstaan (tegen)

2 protesteren (tegen)

Dictionnaire français-néerlandais > insurger
15 rebeller

rebeller (se) (contre) [rəbellee]

〈 werkwoord〉

1 in opstand komen (tegen) ⇒ oproerig worden, rebelleren (tegen)

2 zich verzetten (tegen) ⇒ tegenstribbelen (tegen)

Dictionnaire français-néerlandais > rebeller
16 rebiffer

rebiffer (se) [rəbiefee]

〈 werkwoord〉

1 tegenspartelen ⇒ zich verzetten, het vertikken

Dictionnaire français-néerlandais > rebiffer
17 être rebelle à

être rebelle à

zich verzetten tegen

Dictionnaire français-néerlandais > être rebelle à
18 changer

changer [sĵãzĵee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 veranderen ⇒ zich wijzigen

2 veranderen (van) ⇒ (ver)wisselen, omruilen

♦voorbeelden:

1    le temps va changer • er is ander weer op komst

le vent a changé • de wind is gedraaid

changer en mieux, en pire • ten goede, ten kwade veranderen

pour changer • voor de verandering

2    changer avec qn. • met iemand ruilen

changer d' air • er tussenuit gaan

changer de couleur • van kleur verschieten

changer de mains • in andere handen overgaan

changer de train • overstappen

changer de vêtement • zich verkleden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (ver)wisselen ⇒ (om)ruilen, vervangen

2 veranderen ⇒ wijzigen

♦voorbeelden:

1    changer les draps • het bed verschonen

changer une chose contre, pour une autre • iets tegen, voor iets anders ruilen

2    cette coiffure la change beaucoup • zij ziet er heel anders uit met dat kapsel

changer sa voix • zijn stem verdraaien

vous n'y changerez rien • daar valt niets aan te verhelpen

changer qc. à qc. d'autre • iets aan iets anders veranderen

changer les idées à qn. • iemands gedachten verzetten

changer qc. en • iets veranderen in

changer qc. en bien • iets ten goede veranderen

¶    changer un enfant • een kind verschonen

III se changer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verkleden ⇒ zich omkleden

♦voorbeelden:

¶    se changer les idées • zijn gedachten verzetten

se changer en • veranderen in

1. v
1) veranderen, (zich) wijzigen

2) omruilen

3) vervangen, (ver)wisselen

4) verschonen [bed]
2. se changer
v

zich verkleden

Dictionnaire français-néerlandais > changer
19 contrer

contrer [kõtree]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉〈 bridge〉

1 doubleren

II 〈 overgankelijk werkwoord〉〈 informeel〉

1 zich krachtig weren tegen ⇒ zich met klem verzetten tegen, verhinderen

v

1) zich met klem verzetten (tegen), verhinderen

2) doubleren

Dictionnaire français-néerlandais > contrer
20 déplacer

déplacer [deeplaasee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verplaatsen ⇒ verzetten, verschuiven, verleggen

2 overplaatsen ⇒ van woonplaats doen veranderen

♦voorbeelden:

1    déplacer le problème • het probleem verleggen

II se déplacer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verplaatsen ⇒ van plaats veranderen, bewegen, reizen

♦voorbeelden:

1    sans se déplacer • zonder van zijn plaats te komen

1. v
1) verplaatsen, verzetten

2) overplaatsen
2. se déplacer
v

1) zich verplaatsen, bewegen

2) reizen

Dictionnaire français-néerlandais > déplacer

Страницы

См. также в других словарях:

Baum — 1. Alte Bäum lassen sich nicht (oder: eher brechen als) biegen. – Lehmann, 8, 27. 2. Alte Bäum leiden s nicht, dass sie die jungen wollen überschatten. – Lehmann, 57, 13. 3. Alte Bäume ersticken mit jhrem überschatten die jungen auffschösslinge.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schmer — 1. At Schmêr wal boaven drîw, al as t uk man fân an ualen Hüünj. (Amrum.) – Haupt, VIII, 355, 77; Firmenich, III, 8, 115. Das Schmer (S. ⇨ Fett 12 , 14 u. 16und⇨ Oel 23) will oben sein, ist es auch von einem alten Hunde. 2. Es wird mancher mit… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на все языки

zich verzetten

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на все языки

zich verzetten

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: